exposing the dark side of adoption
Register Log in

Dutch adoption annulment case: LJN: BW5204, Rechtbank Zutphen , 125746 FA RK 11/2138

public

Woman born in 1957 and adopted in 1963 requests to have her adoption annulled and with that regain her original position in her biological family. The request was granted by the court of Zutphen, the Netherlands.


LJN: BW5204, Rechtbank Zutphen , 125746 FA RK 11/2138

Datum uitspraak: 09-05-2012

Datum publicatie: 09-05-2012

Rechtsgebied: Personen-en familierecht

Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig

Inhoudsindicatie: Herroeping adoptie, Termijnoverschrijding toegestaan Wetsverwijzigingen: BW 1:230, 1:231, 1:232 Wanneer het verzoek tot herroeping van de adoptie wordt gehonoreerd, heeft dat ook voor de dochter van de adoptiefouders en voor de zonen van de biologische moeder (en overige familieleden) gevolgen voor hun familierechtelijke betrekkingen. Ook voor hen worden bestaande familierechtelijke betrekkingen verbroken dan wel herleven familierechtelijke betrekkingen die door de adoptie hebben opgehouden te bestaan (artikel 1:232 lid 2 BW). Er is in hun geval echter geen sprake van verwantschap in de rechte lijn, maar in de zijlijn. De vraag rijst of zij als belanghebbenden moeten worden aangemerkt in de onderhavige procedure. De rechtbank ziet aanleiding om voor de beantwoording van deze vraag aansluiting te zoeken bij de situatie waarin een man erkenning van zijn kind wenst, terwijl hij met een andere vrouw dan de moeder van het kind gehuwd is, zoals verwoord in artikel 1:204 lid 1 sub e BW. Het toewijzen van een verzoek tot erkenning heeft voor de gezinsleden van de erkenner immers vergelijkbare gevolgen als de toewijzing van een verzoek tot herroeping van een adoptie voor de gezinsleden van de biologische ouder: er ontstaat een nieuwe familierechtelijke situatie, louter op grond van biologisch ouderschap. In de hiervoor geschetste situatie van erkenning heeft de wetgever voor ogen gehad dat het belang van het kind bij het ontstaan van een juridische afstamming prevaleert boven het belang van de echtgenote en kinderen van de biologische vader. Uit de wetsgeschiedenis Kamerstukken I 24 649 11a pagina’s 4/5 blijkt dat dit zover gaat dat de wettige echtgenote van de aanstaande erkenner en de kinderen uit dat huwelijk geen belanghebbenden zijn en zij niet automatisch op de hoogte komen van de erkenning. De motivering daarbij is dat de wetgever hierin geen taak voor de overheid ziet: het is in de eerste plaats de man die zijn echtgenote van een en ander op de hoogte dient te stellen. Zou de overheid hierin treden, dan wordt daarmee een terrein betreden dat de privacy van de betrokkenen vergaand raakt. De rechtbank komt tot een overeenkomstige overweging en beslissing ten aanzien van de kinderen (en overige familieleden) van de biologische moeder in de onderhavige zaak. Ook voor de biologische moeder geldt dat het in de eerste plaats aan haar is om haar kinderen (en eventueel andere familieleden) al dan niet op de hoogte te stellen van het bestaan van verzoekster en van haar standpunt ten aanzien van het onderhavige verzoek. Inmenging van buitenaf daarin betekent voor haar een vergaande inbreuk op haar privacy. Dit klemt temeer nu zij – al op hoge leeftijd en emotioneel zeer geraakt door de achtergrond van de zaak – heeft aangegeven het verzwijgen van het bestaan van verzoekster niet (meer) te willen doorbreken. Of een dergelijke vergaande inbreuk op haar privacy niettemin gerechtvaardigd is in verband met rechtens te beschermen belangen van derden die zwaarder wegen, wordt door de rechtbank ontkennend beantwoord. In de onderhavige zaak dient (herstel van) de juridische afstamming van verzoekster te prevaleren boven mogelijke belangen van de betrokken broers of andere familieleden. Deze dienen tegen die achtergrond en hetgeen hiervoor is overwogen, in de onderhavige procedure daarom niet als belanghebbenden te worden aangemerkt. Het feit dat de (overige) kinderen van de biologische moeder en eventuele verdere familieleden door toewijzing van het verzoek een familielid ‘opgedrongen’ zouden krijgen, maakt dit oordeel niet anders. Het ‘opgedrongen’ krijgen van verzoekster als familielid levert volgens de rechtbank geen inbreuk op op het eigen family life van desbetreffende kinderen of andere familieleden. Zelfs als een dergelijke inbreuk wel zou moeten worden aangenomen, is de rechtbank van oordeel dat die inbreuk gerechtvaardigd is. Daarmee wordt aangesloten bij een uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2005, LJN: AT0412. Het betrof in dat geval een procedure tot gerechtelijke vaststelling vaderschap ex artikel 1:207 BW. Daarin werd geoordeeld dat tegenover het recht op family life van de vader en andere betrokkenen een positieve verplichting van de Staat staat om ervoor zorg te dragen dat het kind de mogelijkheid wordt geboden familierechtelijke betrekkingen te doen ontstaan met zijn biologische vader. Verzoekster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het voor haar identiteit van bijzonder belang is dat er een juridische band met haar biologische ouders en met name met haar biologische vader ontstaat. Haar wens om te worden geaccepteerd als biologisch kind van haar ouders is een rechtens te rechtvaardigen belang, dat ook na jaren nog moet kunnen worden gerealiseerd. Dit geldt temeer nu in het verleden sprake was van – in haar woorden – ‘het grote zwijgen’, waarvan zij de negatieve gevolgen met zich meedraagt, zij door haar omgeving bewust onkundig gehouden is van haar achtergrond en in de waan is gelaten dat haar biologische afstamming haar op enig moment bekend zou worden gemaakt. De herroeping van de adoptie effent voor haar tevens de weg tot het gerechtelijk doen vaststellen van het vaderschap van haar biologische vader, hetgeen zij bij afzonderlijke procedure aan de rechtbank heeft verzocht. Zij heeft aannemelijk gemaakt dat de herroeping van de adoptie rust in haar leven zal brengen. Zij wil dat haar afstamming voor haar zelf, haar directe omgeving maar ook voor de buitenwereld kenbaar wordt. Daarnaast bestaat er een medisch belang voor haar en haar zoon bij het vaststellen van haar biologische afstamming (vaderszijde) in verband met het (her)kennen van erfelijke ziekten. De toepasselijke wetsartikelen: 1:231 BW, 8 EVRM, 798 Rv, 1:204 lid 1 sub e BW, 1:207 BW

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN

Sector Civiel – Afdeling Familie

Zaaknummer: 125746 FA RK 11/2138

beschikking van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 9 mei 2012

op het verzoek van

[verzoekster],

hierna te noemen verzoekster,

wonende te [woonplaats], [gemeente],

advocaat: mr. A.M. van Rossum te Arnhem.

Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:

- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 19 oktober 2011;

- het journaalbericht met bijlagen van 8 december 2011 van mr. Van Rossum;

- het journaalbericht met bijlagen van 12 januari 2012 van mr. Van Rossum;

- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 26 januari 2012;

- het journaalbericht met bijlage van mr. Van Rossum van 14 februari 2012.

De feiten

Blijkens akte met [nummer] is op [1957] is in de [plaats] op [geboortedatum] uit [biologische moeder], hierna mede te noemen de biologische moeder, verzoekster geboren.

Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 22 augustus 1963, is de adoptie van verzoekster door [adoptiefvader], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] Westf. (Dld) en en [adoptiefmoeder], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna mede te noemen de adoptiefvader en –moeder, uitgesproken.

Bij akte, opgemaakt en ondertekend op 5 september 1963, heeft de griffier van de rechtbank Arnhem verklaard, dat voormeld vonnis op 26 augustus 1963 in kracht van gewijsde is gegaan, doordat de biologische moeder ter terechtzitting heeft verklaard geen bezwaar tegen de adoptie te hebben en de Raad voor de Kinderbescherming te Arnhem, blijkens akte ter griffie van de rechtbank gedeponeerd en gedateerd op 26 augustus 1963, in deze uitspraak heeft berust.

Blijkens akte van overlijden ([nummer] van het jaar 1983) is op [1983] in de [gemeente] de adoptiefvader overleden.

Blijkens akte van overlijden ([nummer] van het jaar 2006) is op [2006] te [plaats] de adoptiefmoeder overleden.

Blijkens akte van overlijden ([nummer] van het jaar 2009) is op [2009] in de [gemeente] [biologische va[biologische vader] , geboren op [geboortedatum] (verder mede te noemen [biologische vader]), overleden.

Op 9 maart 2011 is de biologische moeder verschenen voor mr. [naam notaris], notaris in de [gemeente]. Zij verklaarde als volgt:

“Hierbij verklaar ik [biologische moeder], geboren [geboortedatum], dat ik de biologische moeder ben van [verzoekster], geboren dd. [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De vader van voornoemd kind is de heer [biologische vader] uit [woonplaats biologische vader]. De zwangerschap vloeide destijds voort uit een niet vrijwillige ontmoeting met de heer [biologische vader] (verkrachting) in de zomer van negentienhonderd zesenvijftig in [plaats]. Uit angst voor de heer [biologische vader] heb ik destijds geen aangifte gedaan. I.v.m. verstoting door mijn familie heb ik destijds mijn intrek genomen bij een kennis in [plaats] ([kennis]). Hier ben ik op [geboortedatum] bevallen van bovengenoemde dochter. Ik heb het kindje niet gezien omdat het meteen na de geboorte is meegenomen door [vrouw van biologische vader], de vrouw van [biologische vader]. Ik heb het kind onder dwang moeten afstaan en heb nooit voor afstand getekend. Van een eventuele adoptie is mij dan ook niets bekend. Wat er verder met het kindje is gebeurd en waar het gebleven is weet ik niet. Ik was in de veronderstelling dat het kindje bij de familie [biologische vader] is grootgebracht. Uit angst voor de familie [biologische vader] en het feit dat het kindje als gevolg van een verkrachting is voortgekomen heb ik daarna nooit geen verdere aktie ondernomen. Bovendien ontving ik vlak na de geboorte een brief met de mededeling dat ik nooit meer in [woonplaats biologische vader] mocht komen. Deze brief heb ik helaas niet meer in mijn bezit. Tot negentienhonderd drieënnegentig heb ik niets meer van de familie [biologische vader] vernomen. In negentienhonderd drieënnegentig kreeg ik bezoek van de heer [biologische vader] uit [woonplaats biologische vader] waar deze meedeelde dat hij voornoemd kind zou opnemen in zijn testament waarbij hij tevens verklaarde dat ook in het testament zou worden opgenomen dat hij de biologische vader was. Nadien heb ik geen kontakt meer met de heer of familie [biologische vader] gehad.”

Van deze verklaring is door voornoemde notaris een akte opgemaakt.

Bij brief van 12 maart 2010 heeft de Raad voor de Kinderbescherming aan verzoekster meegedeeld dat er geen (adoptie)dossier meer is over verzoekster.

Op 19 oktober 2011 is door verzoekster, gelijktijdig met het onderhavige verzoek, ter griffie van deze rechtbank een verzoek ex artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ingediend tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [biologische vader].

Het verzoek

Verzoekster verzoekt haar adoptie te herroepen.

Zij stelt dat de herroeping in haar belang moet worden geacht. De adoptie heeft voor haar nimmer enige betekenis of zin gehad. Zij heeft zich nooit geïdentificeerd met haar adoptiefouders. Verzoekster heeft grote moeite met de geslachtsnaam van haar adoptiefouders. De adoptiefouders waren goede bekenden van [biologische vader] en zijn echtgenote. Verzoekster is van het begin af aan in het gezin van haar adoptiefouders te [woonplaats biologische vader] opgevoed. [biologische vader] bemoeide zich rechtstreeks met de opvoeding van verzoekster. Zij heeft zich in haar leven altijd sterk op [biologische vader] gericht en met hem een hechte band opgebouwd. Op de vraag, die zij hem meermalen heeft gesteld, of hij haar vader was, antwoordde hij haar steeds ontwijkend. Hij verbood haar om contact te zoeken met haar biologische moeder en zei tegen haar dat zij nog wel een keer ‘aan het tekenen zou komen’ en dat hij ‘het allemaal nog wel goed met haar zou maken’. Verzoekster heeft steeds in de veronderstelling geleefd dat [biologische vader] zijn belofte aan haar zou nakomen. Naarmate verzoekster ouder werd, nam het verlangen om meer te weten over haar adoptie en afkomst toe. Eerst na het overlijden van [biologische vader] in 2009 heeft zij het aangedurfd om actief naar haar adoptiedossier op zoek te gaan en in 2010 heeft zij haar biologische moeder voor het eerst gesproken. Het is de diepe wens van verzoekster dat er alsnog, door middel van gerechtelijke vaststelling vaderschap, familierechtelijke betrekkingen met haar biologische vader ([biologische vader]) ontstaan. Aangezien iemand slechts met één vader in familierechtelijke betrekking kan staan, dient daarvoor eerst de adoptie te worden herroepen. Ter terechtzitting heeft verzoekster hieraan toegevoegd, dat het herstel van de familieband met haar biologische moeder voor haar eveneens van wezenlijk belang is.

Ondanks de overschrijding van de termijn zoals vermeld in artikel 1:231 lid 2 BW, dient haar verzoek tot herroeping van de adoptie te worden gehonoreerd. Zij stelt dat zij niet eerder in staat is geweest om het onderhavige verzoek in te dienen en voorts dat het bepaalde in artikel 1:231 lid 2 BW een onaanvaardbare inbreuk vormt op haar recht en belang om een eigen identiteit te hervinden. De daar genoemde termijn legt een onaanvaardbare beperking op om over een zo fundamentele kwestie als herroeping van een adoptie te kunnen beslissen. Zij verwijst daarbij naar het bepaalde in artikel 8 van het EVRM en is van mening dat de termijn die wettelijk wordt gesteld aan de mogelijkheid om een adoptie te herroepen in strijd is met het beginsel van eerbiediging van het recht op privéleven. Indien het verzoek immers zou worden afgewezen betekent dit dat zij niet in staat zal zijn haar privéleven vrijelijk en onbegrensd te beleven. Iedere dag zal zij een inperking op dit grondbeginsel ervaren door haar juridische status als kind van haar adoptiefouders. Er bestaat geen voldoende rechtvaardiging voor de beperking van voormeld recht die uit de wettelijke termijn voortvloeit.

De beoordeling

Wettelijke grondslag en ontvankelijkheid

Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:231 BW. Dit artikel luidt:

1.De adoptie kan door de uitspraak van de rechtbank op verzoek van de geadopteerde worden herroepen.

2.Het verzoek kan alleen worden toegewezen, indien de herroeping in het kennelijke belang van de geadopteerde is, de rechter van de redelijkheid der herroeping in gemoede overtuigd is, en het verzoek is ingediend niet eerder dan twee jaren en niet later dan vijf jaren na de dag, waarop de geadopteerde meerderjarig is geworden.

De in het tweede lid vermelde termijn was op het moment van indienen van het verzoekschrift door verzoekster, toen 54 jaar oud, reeds lang verstreken.

De bevoegdheid die artikel 1:231 lid 1 BW geeft, dient het belang van verzoekster.

Het begrenzen van de mogelijkheid tot herroeping van een adoptie door het stellen van termijnen (lid 2) valt met het oog op de rechtszekerheid en de bescherming van de belangen van de verschillende betrokkenen bij een adoptie (en hun nazaten), te begrijpen. Een dergelijke begrenzing behoeft in beginsel geen ongerechtvaardigde inmenging in het family life in de zin van artikel 8 van het EVRM te betekenen. De gestelde termijn belemmert verzoekster echter in haar wens en belang om haar biologische afstamming ook juridisch bevestigd te krijgen en de juridische banden met haar adoptiefouders en –familie formeel te verbreken. De rechtbank is van oordeel dat verzoekster een rechtens te rechtvaardigen belang heeft bij haar verzoek. De rechtbank komt tot het oordeel dat gezien de door verzoekster aangevoerde omstandigheden met betrekking tot de gang van zaken rondom haar adoptie, toepassing van de in artikel 1:231 lid 2 BW genoemde termijn in casu naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat de termijnoverschrijding zeer ruim is doet aan dat oordeel niet af. De rechtbank baseert haar oordeel op de omstandigheid dat over de adoptie van verzoekster, zowel naar de buitenwereld als naar verzoekster toe, steeds geheimhouding is betracht, verzoekster bewust onkundig is gehouden van de identiteit van haar biologische ouders, er druk is gelegd op haar om niet op zoek te gaan naar haar biologische achtergrond en er bij haar verwachtingen zijn gewekt dat haar biologische afstamming, in elk geval ten aanzien van haar biologische vader, haar op een later moment duidelijk zou worden gemaakt. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat verzoekster zich tot voor kort niet vrij voelde om haar biologische achtergrond te onderzoeken, waardoor zij niet de gelegenheid heeft gehad om binnen de gestelde wettelijke termijn een verzoek tot herroeping van haar adoptie aan de rechtbank te richten. Toepassing van de termijn van artikel 1:231 lid 2 BW betekent in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in het gezinsleven in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. De rechtbank zal de termijn om die reden buiten toepassing laten en verzoekster in haar verzoek ontvangen.

Belanghebbenden

Vervolgens dient de rechtbank vast te stellen wie in onderhavige procedure als belanghebbenden aangemerkt dienen te worden. In de algemene regeling van de verzoekschriftenprocedure ontbreekt een nadere omschrijving van het begrip belanghebbende. Voor de familierechtelijke verzoekschriften werd een nadere bepaling noodzakelijk geacht om zo de in beginsel ruime kring van belanghebbenden enigszins in te perken (MvT, Kamerstukken II 1991/92, 22 487, nr. 3, p 6). Het zijn van belanghebbende heeft immers belangrijke processuele gevolgen.

Artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering luidt:

“Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.”

Hieruit volgt dat een indirect belang of een louter emotioneel belang onvoldoende is om als belanghebbende te worden aangemerkt.

De biologische moeder wordt door de rechtbank aangemerkt als belanghebbende in de zin van de wet. Door een herroeping van de adoptie wordt de verbroken eerstegraads familierechtelijke betrekking tussen verzoekster en haar hersteld. Ook de zoon van verzoekster wordt als belanghebbende aangemerkt. Een herroeping van de adoptie levert voor hem verlies van alle bestaande familierechtelijke betrekkingen aan de zijde van zijn moeder op en doet in plaats daarvan geheel nieuwe familierechtelijke betrekkingen voor hem ontstaan.

Wanneer het verzoek tot herroeping van de adoptie wordt gehonoreerd, heeft dat ook voor de dochter van de adoptiefouders en voor de zonen van de biologische moeder (en overige familieleden) gevolgen voor hun familierechtelijke betrekkingen. Ook voor hen worden bestaande familierechtelijke betrekkingen verbroken dan wel herleven familierechtelijke betrekkingen die door de adoptie hebben opgehouden te bestaan (artikel 1:232 lid 2 BW). Er is in hun geval echter geen sprake van verwantschap in de rechte lijn, maar in de zijlijn. De vraag rijst of zij als belanghebbenden moeten worden aangemerkt in de onderhavige procedure. De rechtbank ziet aanleiding om voor de beantwoording van deze vraag aansluiting te zoeken bij de situatie waarin een man erkenning van zijn kind wenst, terwijl hij met een andere vrouw dan de moeder van het kind gehuwd is, zoals verwoord in artikel 1:204 lid 1 sub e BW. Het toewijzen van een verzoek tot erkenning heeft voor de gezinsleden van de erkenner immers vergelijkbare gevolgen als de toewijzing van een verzoek tot herroeping van een adoptie voor de gezinsleden van de biologische ouder: er ontstaat een nieuwe familierechtelijke situatie, louter op grond van biologisch ouderschap. In de hiervoor geschetste situatie van erkenning heeft de wetgever voor ogen gehad dat het belang van het kind bij het ontstaan van een juridische afstamming prevaleert boven het belang van de echtgenote en kinderen van de biologische vader. Uit de wetsgeschiedenis

Kamerstukken I 24 649 11a pagina’s 4/5 blijkt dat dit zover gaat dat de wettige echtgenote van de aanstaande erkenner en de kinderen uit dat huwelijk geen belanghebbenden zijn en zij niet automatisch op de hoogte komen van de erkenning. De motivering daarbij is dat de wetgever hierin geen taak voor de overheid ziet: het is in de eerste plaats de man die zijn echtgenote van een en ander op de hoogte dient te stellen. Zou de overheid hierin treden, dan wordt daarmee een terrein betreden dat de privacy van de betrokkenen vergaand raakt.

De rechtbank komt tot een overeenkomstige overweging en beslissing ten aanzien van de kinderen (en overige familieleden) van de biologische moeder in de onderhavige zaak. Ook voor de biologische moeder geldt dat het in de eerste plaats aan haar is om haar kinderen (en eventueel andere familieleden) al dan niet op de hoogte te stellen van het bestaan van verzoekster en van haar standpunt ten aanzien van het onderhavige verzoek. Inmenging van buitenaf daarin betekent voor haar een vergaande inbreuk op haar privacy. Dit klemt temeer nu zij – al op hoge leeftijd en emotioneel zeer geraakt door de achtergrond van de zaak – heeft aangegeven het verzwijgen van het bestaan van verzoekster niet (meer) te willen doorbreken. Of een dergelijke vergaande inbreuk op haar privacy niettemin gerechtvaardigd is in verband met rechtens te beschermen belangen van derden die zwaarder wegen, wordt door de rechtbank ontkennend beantwoord. In de onderhavige zaak dient (herstel van) de juridische afstamming van verzoekster te prevaleren boven mogelijke belangen van de betrokken broers of andere familieleden. Deze dienen tegen die achtergrond en hetgeen hiervoor is overwogen, in de onderhavige procedure daarom niet als belanghebbenden te worden aangemerkt. Het feit dat de (overige) kinderen van de biologische moeder en eventuele verdere familieleden door toewijzing van het verzoek een familielid ‘opgedrongen’ zouden krijgen, maakt dit oordeel niet anders. Het ‘opgedrongen’ krijgen van verzoekster als familielid levert volgens de rechtbank geen inbreuk op op het eigen family life van desbetreffende kinderen of andere familieleden. Zelfs als een dergelijke inbreuk wel zou moeten worden aangenomen, is de rechtbank van oordeel dat die inbreuk gerechtvaardigd is. Daarmee wordt aangesloten bij een uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2005, LJN: AT0412. Het betrof in dat geval een procedure tot gerechtelijke vaststelling vaderschap ex artikel 1:207 BW. Daarin werd geoordeeld dat tegenover het recht op family life van de vader en andere betrokkenen een positieve verplichting van de Staat staat om ervoor zorg te dragen dat het kind de mogelijkheid wordt geboden familierechtelijke betrekkingen te doen ontstaan met zijn biologische vader.

Ten aanzien van de adoptiefzus van verzoekster, die bij toewijzing van het verzoek familieleden verliest, volgt de rechtbank dezelfde redenering. Het belang van verzoekster bij herstel van de juridische afstamming dient te prevaleren boven haar belang.

Het standpunt van de biologische moeder

De biologische moeder heeft bij brief van 4 december 2011 schriftelijk aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij instemt met de herroeping van de adoptie en geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om ter zitting haar mening kenbaar te maken.

Het standpunt van de zoon van verzoekster

De zoon van verzoekster, [zoon van verzoekster], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], heeft op 14 februari 2012 een verklaring ondertekend waarin hij onder meer aangeeft kennis te hebben genomen van de gevolgen van de verzochte herroeping van de adoptie van zijn moeder, deze goed te overzien en met de herroeping van de adoptie in te stemmen.

De informatie van de adoptiefzus en de stiefbroer van verzoekster

De adoptiefzus van verzoekster, [adoptiefzuster], en de biologische halfbroer van verzoekster, [adoptiefbroer], die beiden door verzoekster op de hoogte zijn gebracht van haar verzoek, hebben de achtergrond van de zaak vanuit hun perspectief toegelicht en aangevuld. Beiden hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van het verzoek. De adoptiefzus en de halfbroer worden, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, door de rechtbank niet als belanghebbenden in de zin van de wet aangemerkt.

inhoudelijk

Verzoekster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het voor haar identiteit van bijzonder belang is dat er een juridische band met haar biologische ouders en met name met haar biologische vader ontstaat. Haar wens om te worden geaccepteerd als biologisch kind van haar ouders is een rechtens te rechtvaardigen belang, dat ook na jaren nog moet kunnen worden gerealiseerd. Dit geldt temeer nu in het verleden sprake was van – in haar woorden – ‘het grote zwijgen’, waarvan zij de negatieve gevolgen met zich meedraagt, zij door haar omgeving bewust onkundig gehouden is van haar achtergrond en in de waan is gelaten dat haar biologische afstamming haar op enig moment bekend zou worden gemaakt. De herroeping van de adoptie effent voor haar tevens de weg tot het gerechtelijk doen vaststellen van het vaderschap van [biologische vader], hetgeen zij bij afzonderlijke procedure aan de rechtbank heeft verzocht.

Zij heeft aannemelijk gemaakt dat de herroeping van de adoptie rust in haar leven zal brengen. Zij wil dat haar afstamming voor haar zelf, haar directe omgeving maar ook voor de buitenwereld kenbaar wordt. Daarnaast bestaat er een medisch belang voor haar en haar zoon bij het vaststellen van haar biologische afstamming (vaderszijde) in verband met het (her)kennen van erfelijke ziekten.

De rechtbank acht gezien het voorgaande de verzochte herroeping van de adoptie in het kennelijk belang van verzoekster en is in gemoede overtuigd van de redelijkheid van het verzoek.

De beslissing

De rechtbank:

herroept de adoptie van:

[verzoekster], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

door [adoptiefvader] en [adoptiefmoeder], gedaan bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 22 augustus 1963;

gelast de ambtenaar van de Burgerlijke Stand in de [gemeente] de in de registers van die gemeente voorkomende akte van geboorte [nummer] van het jaar 1957 te wijzigen aldus dat de adoptie is herroepen;

verstaat dat de wijziging geschiedt doordat aan de desbetreffende akte een latere

vermelding wordt toegevoegd overeenkomstig artikel 1:20 lid 1 van het Burgerlijk

Wetboek;

bepaalt dat de griffier van deze rechtbank daartoe een afschrift van deze beschikking aan

de ambtenaar van de Burgerlijke Stand te [plaats] zal zenden zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J.M. van Apeldoorn, I.G.M.Th. Weijers-van der Marck en R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2012 door

mr. Van Apeldoorn voornoemd, in tegenwoordigheid van de griffier.

conc.: ah

coll.*:

2012 May 9